<< Vorige pagina

01 juni 2016

Superdiversiteit en de Orde van den Prince: achterhoedegevecht of nieuwe uitdaging?


Op de gemeenschappelijke gewestdag van Brabant-Oost en Brabant-West sprak emeritus professor Ludo Beheydt over de positie van de Orde van den Prince in de samenleving van nu, met al zijn diversiteit. Hoe moeten we daarmee omgaan? Ludo Beheydt is voormalig hoogleraar Civilisation néerlandaise aan de Universiteit van Louvain-la-Neuve en bijzonder hoogleraar Cultuur der Nederlanden aan de Universiteit van Amsterdam en de Rijks Universiteit Leiden. Wij vonden de speech erg de moeite waard.

 

 

 

"Na de enigszins verbijsterende kijk op de overdonderende realiteit van de superdiversiteit van de vorige sprekers, stelt u zich, beste Princevrienden, allicht vragen bij de Keure van de Orde van den Prince. Hoe actueel en realistisch is vandaag nog de doelstelling van de 'uitbouw van de Nederlandse aard' en de kernwaarde van 'het geloof in de zending van de cultuur der Nederlanden'? Kan er in het huidige tijdsgewricht nog betekenis gegeven worden aan deze wat oubollig geformuleerde idealen? Of, drastisch geformuleerd: is de missie van de Orde van den Prince niet een achterhoedegevecht van verblinde nostalgici die, tegen beter weten in, een achterhaalde visie op een culturele identiteit blijven koesteren?

 

Wisselende identiteiten

 

Kijken we naar de feitelijkheid van de hedendaagse maatschappij, dan zien wij inderdaad een caleidoscoop van tegen elkaar aanschurende culturen die in de mondialisering van migratie, sociale media en internet een versnipperd beeld van voortdurend wisselende identiteiten oplevert. De vanzelfsprekendheid van de Nederlandstalige cultuur is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een snel om zich heen grijpende superdiversiteit. Leefstijlen, consumptiepatronen en groepsbindingen vertonen een nooit geziene verscheidenheid en veranderlijkheid, die gepaard gaan met een groeiend cultuurrelativisme en soms ook met de afwijzing van een als heilloos bestempeld teruggrijpen naar een culturele identiteit. De multiculturele maatschappij van de jaren '80 is voorbij. De netjes verkavelde samenleving van autochtonen, Turken, Marokkanen is niet meer en heeft plaats gemaakt voor een onoverzichtelijke variatie waarin gesluierde moslimmeisjes, naast holebikoppels wonen, Chassidische joden naast katholieke Poolse arbeiders en vrijgevochten lesbische moeders naast christen Syrische vluchtelingen. Dat is de realiteit van vandaag.

 

Thuistaal

 

Deze overhands uitdijende maatschappelijke realiteit wordt bovendien nog versterkt door een demografische omwenteling die het Vlaanderen en Nederland van het komend decennium in een totaal nieuw maatschappelijk en cultureel perspectief zal plaatsen. Nu al is de thuistaal van een kwart van de kinderen uit het basisonderwijs in Vlaanderen niet meer het Nederlands. In Antwerpen, Brussel of Rotterdam is meer dan 70 procent van de kinderen jonger dan tien jaar van allochtone origine. Dat betekent dat de maatschappelijke eentalige Nederlandstaligheid sowieso verder in het gedrang komt en dat de speelplaats in toenemende mate een Babelse communicatiepuzzel wordt. Zelf zie ik die communicatiepuzzel nu al in de praktijk in de voetbalploeg van mijn zesjarige kleinzoon, waar de Koerdische Milan, met de Berberse Moussa en de Senegalese Karim een subtaaltje ontwikkelen waarmee ze elkaar uiteindelijk wel verstaan.

 

Navelstaarderige koestering

 

Zijn deze overdonderende diversiteit en de op ons afkomende demografische verschuiving voldoende reden om moedeloos de armen te laten zakken en de idealen van de Orde als vervlogen dromen af te schrijven? Ik geloof het niet, al zal de Orde wel moeten afstappen van een navelstaarderige koestering van een verouderd essentialistisch cultuurbeeld. De toekomstige Nederlandse cultuur zal divers zijn, of ze zal niet zijn. De Orde van den Prince moet in deze 21ste-eeuwse superdiversiteit haar positie opnieuw bepalen, in lijn met de nieuwe sociaal-culturele realiteit. De aandacht kan niet langer exclusief op het van oorsprong Nederlandstalige deel van de gemeenschap gericht zijn en al helemaal niet op enkel de eigen leden. Toch is er nog steeds een taak voor de Orde, een taak die overigens perfect spoort met de eerder geciteerde ordewoorden van de Keure en belangrijk is in de uitbouw van de nieuwe interculturele gemeenschap van morgen.

 

Beleidstaal

 

In de eerste plaats blijft in de toenemende Babelse spraakverwarring het belang van het Nederlands onaangetast. In Vlaanderen en Nederland is het Nederlands nog steeds beleidstaal, onderwijstaal en cultuurtaal. De portee van deze vaststelling is in de huidige discussie rond standaardtaal, schooltaal en meertalig onderwijs bijzonder belangrijk en ik geloof dat de Orde van deze discussie een speerpunt van haar inhoudelijke oriëntatie zal moeten maken en bovendien een met argumenten omklede stelling daaromtrent zou moeten innemen. Voorwaarde voor een volwaardige deelname aan de Nederlandstalige samenleving is in de eerste plaats vertrouwdheid met de lingua franca van deze samenleving en dat is tot nader order het Nederlands. Het maatschappelijk gebeuren, het beleid, en het gedeelde betekenissysteem dat we cultuur noemen zijn verwoord en gesymboliseerd in de Nederlandse taal. De nieuwkomer, de anderstalige die deze belangrijkste expressie van de samenleving niet kan delen, zal nooit volwaardig kunnen deelnemen aan het betekenisweb dat deze samenleving bijeenhoudt en draaiende houdt. Maar nog belangrijker is dat de nieuwkomer die dit symbolensysteem niet beheerst ook niet kan bijdragen aan het betekenissysteem dat wij met zijn allen in actieve interactie creëren. Voorwaarde voor een dynamische cultuur, waarin ook nieuwe deelnemers de dynamiek van de cultuur meebepalen, is vertrouwdheid met de taal.

 

Opleggen van taalkennis

 

En hiermee ondervang ik een bezwaar dat sommige sociolinguïsten wel eens formuleren tegen het verplichte opleggen van taalkennis. Zij menen dat uit respect voor de ander niet mag worden geëist dat de ander zich talig conformeert. Mag ik er hier dan meteen op wijzen dat het hier niet gaat om een ‘eis tot conformeren’, maar om het aanbieden van een ‘mogelijkheid tot deelnemen’ , een mogelijkheid om een actieve bijdrage te leveren aan de kennis over en de attitude tegenover het leven en dat daar helemaal geen afwijzing van de maatschappelijke registerdiversiteit in de taal mee verbonden is. Als wij, om het in de woorden van de vroegere burgemeester van Amsterdam Job Cohen 'de boel bij elkaar willen houden', dan zullen wij moeten inzetten op de volwaardigheid van het Nederlands als beleidstaal, onderwijstaal en cultuurtaal.

 

Emancipatiehefboom

 

Moedertaalsprekers van het Nederlands hebben daarin volgens mij een cruciale rol te vervullen. Het volstaat niet het Nederlands aan te bieden als een krukkig overlevingsinstrument: het moet een volwaardige emancipatiehefboom zijn. Overheid en onderwijs hebben de dure plicht de standaardtaal met de ermee verbonden cultuur aan te bieden als het mooiste cadeau waarop de hele samenleving waarin die superdiversiteit moet functioneren recht heeft. Ik zeg heel expliciet ‘recht heeft’, omdat alle deelnemers aan de nieuwe superdiversiteit recht hebben om mee de nieuwe cultuur vorm te geven. Mijn pleidooi is er dus een om, ook als Orde van den Prince, het geloof in de volwaardigheid van het Nederlands mee te stimuleren door te blijven ijveren om het Standaardnederlands met de ermee verbonden cultuur, als een uitnodiging tot actieve interactie te blijven promoten.

 

Thuistalen en dialecten

 

Dit houdt geenszins een ontkenning in van de waarde van de thuistalen of de dialecten. Integendeel, overtuigd geloof in de volwaardigheid van het Nederlands moet ons juist vrijmaken van een verkrampt verzet tegen de ons omringende thuistalen, tussentaal, dialecten, of zelfs het Engels en een openheid creëren voor de en het andere. We hebben geen behoefte aan een kiemvrije in vitro gecultiveerde taal, geen behoefte aan puristisch afgeschermd Nederlands. Het Nederlands moet ook voor de nieuwe Nederlanders een creatief expressiemiddel kunnen worden waarin ze zich onbevangen kunnen uiten, waarmee ze hun doorstijgkansen optimaliseren en waarmee ze mee boetseren aan die nieuwe complexe Nederlandse identiteit.

 

Lichtende rolmodellen

 

We hebben gelukkig al een generatie schrijvers die als lichtende rolmodellen fungeren en deze interculturaliteit schitterend verwoorden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Kader Abdolah die in Het huis van de moskee behoedzaam de gordijnen van de islam als leefcultuur opzijschuift, aan de zintuiglijk erotische roman Paravion van Hafid Bouazza, maar ook aan de hedendaagse schelmenroman Eus van de Turkse Nederlander Özcan Akyol of het rauwe theaterstuk Reizen Jihad van Fikry el Azzouzi. Deze schrijvers tonen ons de weg naar een radicaal dynamische kijk op cultuur, waarin culturele identiteit niet langer een militant bewaakt goed is, maar een dynamische constructie die in permanente interactie van afspraak en tegenspraak altijd weer een voorlopige vorm krijgt.

 

Cultuurrelativisme

 

Zo’n dynamisch cultuurconcept is evenwel geen uiting van een gemakzuchtig cultuurrelativisme. Daar moet de Orde niet in meegaan. In naam van het postmoderne cultuurrelativisme afstand doen van onze culturele identiteit is een zwaktebod. Het is de capitulatie voor de maatschappelijke vertwijfeling, de overgave aan de steriele machteloosheid. Het uitgangspunt van de Orde van de Prince moet mijns inziens juist het onbeschroomde vertrouwen in de Nederlandse culturele identiteit zijn. En ik ben ervan overtuigd dat in dit tijdsgewricht van vaak ontredderende en verwarrende culturele superdiversiteit het onbevangen uitspreken van onze culturele identiteit ook van ons verwacht wordt. Ik citeer in dit verband met instemming de veelzeggende kritiek van de Vlaamse politicoloog met Arabische roots Bilal Benyaich die ons verwijt: “Het probleem zit ook bij de zwakke Belgische en Vlaamse identiteit van de autochtone bevolking. Als je zelf niet goed weet wie je bent, laat je niet makkelijk mensen tot jouw groep toe, of in het ander extreem relativeer je cultuurverschillen tot in het absurde.”

 

Naïeve begoocheling

 

Benyaich prikt hiermee in een moeite ook de illusie door dat mensen met wortels in de migratie per definitie wereldburgers zullen worden. Het is een naïeve begoocheling te geloven dat een kosmopolitische superdiverse omgeving vanzelf ‘wereldburgers’ zou voortbrengen. Wat we merken is trouwens net het omgekeerde. We merken bij de generatie uit de superdiversiteit een bijna tragische worsteling met de identiteit. Een worsteling die beeldend en bijzonder beschreven wordt bij de hindoestaans-Surinaamse Nederlandse essayist Anil Ramdas in zijn roman Badal en met instemming geciteerd wordt door de Berberse Amsterdammer Asis Ayan in zijn verhalenbundel Gebed zonder eind: “Aan het eind van mijn adolescentie realiseerde ik mij dat het rare gevoel dat mij bekroop als anderen naar mij keken een worsteling was met mijn identiteit. Ik zocht naar een plek waar ik mij thuisvoelde, maar waar was dat huis? Dus dacht ik heimwee te hebben, maar waar was die plek? Ik had last van tegenstrijdige loyaliteiten, culturele ambivalenties, thuisloosheid, onzekerheid, en het diepe, diepe verlangen naar houvast en een onafgebroken geschiedenis.”

 

Behoefte aan identiteit

 

Als een vast refrein lees ik telkens weer de behoefte aan identiteit, aan houvast in een systeem van betekenis. De zwalkende kosmopoliet zal dat systeem nooit vinden. Hij is de wandelende jood die nooit thuis komt, de eeuwig thuisloze, heen en weer geslingerd tussen tegenstrijdige loyaliteiten, culturele ambivalenties en onvervulbare verwachtingen. Angst voor wat vreemd en onbekend is, is universeel en de behoefte aan een plek van geborgenheid, aan een cultureel thuis voelen is even groot bij nieuwkomers als bij de vanouds ingezetenen.

 

Alternatief bieden

 

In deze context en vanuit onze gepropageerde tolerantia is de uitdaging voor de Orde in de komende decennia dan ook een alternatief te bieden voor de met flarden internet bij elkaar geknutselde identiteiten die nu jammer genoeg de leegte van een generatie jongeren moet vullen. Dat alternatief zal als uitgangspunt moeten nemen de onvoorwaardelijke acceptatie van de superdiversiteit enerzijds en het vrijmoedig beleden geloof in de waarde van de Nederlandse cultuur anderzijds. Complexloze onbevangenheid en welwillende interesse voor de en het andere moeten de plaats innemen van zelfgenoegzame eenkennigheid. Acceptatie van de fundamentele gelaagdheid van elke identiteit moet ertoe aanzetten af te zien van een confrontatie in een wij/zij-discours ten gunste van een permanente zoektocht naar wat we met elkaar delen: de diepe, diepe behoefte aan waarheid, aan rechtvaardigheid, aan schoonheid, aan – mag ik het zeggen – amicitia. En dat zal van ons allemaal een grote dosis tolerantia vergen. Vraag blijft of daar geëigende strategieën voor zijn.

 

Culturele mobiliteit

 

De drastische doorbraak van de culturele superdiversiteit zal in elk geval een heroriëntering van de taal-en cultuurpolitiek van de orde onontkoombaar maken. De Orde is nog te exclusief een aangelegenheid van een blanke middenklassepopulatie met oogkleppen. Als wij doorgaan met de diversifiërende invloed van de migratie te ontkennen of te negeren, dan zijn we inderdaad niet goed bezig. Dan verliezen we ons in een achterhaald en steriel achterhoedegevecht. Als de Orde nog zinvol wil zijn, dan zal ze actief moeten deelnemen aan de dynamische interactie met de multi-etnisch gestratifieerde en cultureel gediversifieerde groepen. Als de Orde tegelijk cultureel en maatschappelijk relevant wil blijven, zal ze afstand moeten nemen van een rigide visie op Nederlandse taal en cultuur als stabiele, tijdloze en uniform herkenbare gegevenheden.

 

Kritiek

 

In deze tijd begrijp ik maar al te goed de kritiek van Amin Malouf op zo’n ‘identité meurtrière’, “celle qui réduit l’identité à une seule appartenance, qui installe les hommes dans une attitude partiale, sectaire, intolérante, dominatrice, quelque fois même suicidaire.” Dit betekent evenwel niet dat we afstand moeten nemen van het geloof in de waarde van de Nederlandse cultuur en al evenmin dat we afbreuk moeten doen aan ons erfgoed, onze traditie of onze geworteldheid. Het kan niet de bedoeling zijn gedachteloos mee te lopen in een globaliserende monocultuur, want zoals Tsephen Greenblatt terecht heeft opgemerkt: “Cultural mobility that ignores the allure of the firmly rooted simply misses the point.”

 

Erkenning

 

Respect en tolerantie voor de ander vooronderstellen juist erkenning van culturele diversiteit. Om onder dit maatschappelijk dilemma uit te komen, de spanning tussen de diepe verbondenheid met een onafgebroken traditie en een geruststellend gedeeld betekenissysteem enerzijds en een verontrustende confrontatie met de ander anderzijds, is een keuze voor een focus op wat Stephen Greenblatt ‘cultural mobility’ heeft genoemd een uitdagende optie voor een hedendaags cultuurbeleid voor de Orde van den Prince. Volgens Greenblatt is er een urgente nood aan een omslag in de omgang met culturen. Zowel de traditionele visie op culturele identiteit als onveranderlijke authenticiteit, als de postmoderne visie op eindeloos versnipperende culturele hybriditeit, loopt vast op de hedendaagse realiteit van de onvermijdelijke dialectiek tussen culturele verankering en culturele verandering. Recht doen aan deze dialectiek vereist een focus op mobiliteit in de cultuur.

 

Culturele mobiliteit

 

Culturele mobiliteit is van alle tijden: altijd al zijn er processen aan de gang geweest van wederzijdse beïnvloeding, overname , toe-eigening en hybridisatie. Dat is nu eenmaal het leven van een cultuur en een taal. Oog hebben voor die processen en er zinvol op inspelen moet de Orde behoeden voor steriele eenkennigheid en onnodig verweer en tegelijk bijdragen tot de zorgvuldige omgang met de waarden van ons Nederlandse culturele erfgoed en hopelijk ook tot inzicht leiden in het belang van bevruchtende uitwisseling. In plaats van rücksichtlos het eigene van het andere af te grenzen zal het zaak zijn het eigene in het andere te herkennen en vice versa. Dat is de essentie van culturele mobiliteit. Met deze positieve uitdaging voor de Orde van de Prince en de ermee verbonden strategie wil ik, met dank voor uw welwillende aandacht, het debat de vrije loop geven."

 

Ludo Beheydt
Afdeling Leuven


Reacties



Terug naar overzicht »