<< Vorige pagina

12 september 2019

Uittredend gewestpresident Holland Cees de Wit: vernieuwing moet nu, zegt deze 84-jarige


Zoals elke uittredende gewestpresident kreeg ook uittredend gewestpresident Holland Cees de Wit een standaard vragenlijst van de redactie van PrincEzine om te beantwoorden. In onze begeleidende mail staat altijd: "Het is daarbij zeer nadrukkelijk de bedoeling dat iedereen die vragen op zijn of haar eigen wijze beantwoordt. Kort en krachtig, persoonlijk, uitvoerig, met enige uitweiding, als aanleiding om ook nog een ander punt te maken dat door de vragen niet gedekt wordt, als aanleiding om anecdotes te vertellen (graag zelfs), het mag echt allemaal. De manier waarop iemand de vragen beantwoordt, zegt namelijk ook iets over die persoon." Cees de Wit heeft dat wel heel letterlijk genomen door er verschillende vragen bij te verzinnen en veel vragen meer dan uitgebreid te beantwoorden. Dat zegt ook iets (en we bedoelen dat positief, niet alleen omdat het een zeer interessant verhaal is geworden)…

 

 

Hoe lang bent u al lid en welke functies en/of verantwoordelijkheden heeft u binnen de Orde van den Prince sindsdien zoal gehad?

 

Dit zijn twee vragen. Eerst de eerste dan maar, over de duur van het lidmaatschap. Dat weet ik nog goed. Het was kort na het overlijden van mijn eerste vrouw, nu vijftien jaar geleden, dat ik lid werd. Ik kocht een bronzen beeld van Pascal Radar als herinnering, omdat zij had gezegd dat ze het zo mooi vond. De galeriehoudster te Dordrecht, Loes Blom, was lid van de Orde. Het gesprek kwam al snel op cultuur en taal. Zo vernam ik voor het eerst over het bestaan van de Prince. Bij het vertrek had ik een uitnodiging op zak om na verloop van tijd eens nader kennis te maken met de afdeling Dordrecht. Het leek mij op het eerste gezicht een wat geheimzinnig genootschap en ik heb toen de tijd daar was geaarzeld. Maar ik ben toch gegaan.

 

Waarom bent u toentertijd lid geworden?

 

Ik zie nu helder voor me wat het verschil is tussen waarom je lid wórdt en waarom je, als je een beetje meent te weten waar de Prince voor is, lid bént. Cultuurhistorie, collectief geheugen, onderwijs, erfgoed, musea en vooral taal waren bij de oprichting van de Orde, en zijn goeddeels nog steeds, belangrijke kristallisatiepunten voor identiteitsbesef en zelfbewustzijn. Collectief identiteitsbesef is weer een startmotor voor tal van belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Dit besef, welke definitie je er ook aan geeft, is niet per se gebonden aan mogelijk verdachte nationalistische tendenties. Het is van belang te bedenken dat niet alleen cultuurhistorie onze uit diverse lagen bestaande identiteit bepaalt. Het gaat er vooral om om te bedenken dat de toekomst wordt bepaald door de manier waarop mensen met elkaar omgaan in een totaal andere context dan vroeger. Globalisering, de post-koloniale tijd, een al dan niet samenwerkend Europa, sociale mobiliteit, migratie, individualisering, het internet, Brexit en handelsoorlogen veranderen drastisch de cultuur of de manieren van waarop mensen omgaan met hun identiteiten en dus ook omgaan met elkaar.

 

Ik denk dat de Orde een belangrijke taak heeft bij het in deze tijd opnieuw uitvinden van de net genoemde kristallisatiepunten. Dit om in ons toekomstig Europa de weg naar de toekomst te helpen vinden. Beschaafd en terughoudend, dat wel. De Orde is geschikt gebleken daar op subtiele wijze effectief aan bij te dragen. Princeleden zijn gewend aan het bestuderen en persoonlijk toekomstgericht uitdragen van zaken als historie, cultuur en taal als kristallisatiepunten voor identiteitsbesef, zonder te vervallen in verdacht nationalisme. Kijk bijvoorbeeld naar de ontwikkeling van Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog. Met andere woorden een actieve Orde is maatschappelijk nu meer nodig dan ooit.

 

Ben ik lid omdat ik de doelstelling onderschrijf, hoe ruim geformuleerd ook, maar recent geactualiseerd in de nieuwe Keuretekst uit 2018? Ja! "De eenheid en de zending van de cultuur der Nederlanden", zoals dat bij de aanvang van mijn lidmaatschap werd genoemd, stelde me weliswaar voor de nodige vraagtekens. Immers, deze is volledig anders dan in de jaren '50 van de vorige eeuw en concentreert zich nu op het min of meer constant gebleven Nederlands. Ik zou daar wel op in willen gaan, want een en ander vraagt om nadere analyse, maar dat voert hier te ver.

 

Ben ik lid omdat ik die doelstelling kan helpen realiseren, omdat ik taal en culturen als belangrijke maatschappelijke verbindingsmiddelen zie en omdat ik met andere mensen omga in verregaande verdraagzaamheid? Ook ja! Ik ben namelijk vooral gericht op de toekomst en geen voorstander van omkijken naar vroeger, toen alles veel beter scheen te zijn. Noch ben ik van haat, geweld en onrechtvaardigheid.

 

Ben ik lid omdat ik mij wil inzetten voor het meedoen van de Benelux-landen in een toekomstig Europees verband? Eveneens ja! Dat wil zeggen, ik denk dat daar kansen voor de Orde liggen om, met de nodige bescheidenheid, juist vanuit onze taal en culturele verworvenheden, nieuwe identiteitskenmerken te vinden, om zo nieuwe maatschappelijkje verbindingen te helpen leggen. Maar, dan zullen we meer moeten doen dan bij wijze van spreken 'het spellen van de krant van gisteren'!

 

Achteraf geen spijt van het lid worden?

 

Integendeel! De leden van de Orde van den Prince waren en zijn hartelijke en interessante, zij het wat oudere, mensen die wat hadden te melden. Heel inspirerend. Wel mijns inziens af en toe een beetje traag en te afwachtend, zegt deze tachtig-plusser.

 

Terug naar de vraag welke verantwoordelijkheden u binnen de Orde zoal gehad heeft...

 

In korte tijd raakte de afdeling Dordrecht door gezondheidsredenen twee voorzitters kwijt, Kees Binnekade en Piet Ruig. En zoals zo vaak, stond men niet te trappelen om die vacante functie te vervullen. In dit soort omstandigheden vind ik dat je moet doen wat je indirect hebt beloofd bij je installatie, hoewel je daar vantevoren niet op wordt gewezen, namelijk: beschikbaar zijn. Maar, ik mocht nog niet, want ik was nog geen drie jaar lid. Wel mocht ik technisch voorzitter zijn, in nauw overleg met het bestuur van de afdeling.

 

Na deze wat manke aanloop ben ik nagenoeg twee volle termijnen van drie jaar voorzitter van de afdeling Dordrecht geweest. Maar dat is niet één functie. Dat zijn er drie. De functie van afdelingsvoorzitter brengt met zich mee dat je ook automatisch lid bent van de gewestraad in jouw eigen regio. En van de Algemene Raad, zoiets als de ledenraad van de Prince, waarvan alle afdelingsvoorzitters en leden van het Presidium (het Dagelijks Bestuur plus alle gewestpresidenten) lid zijn. Dat is een hele belasting van je agenda, maar het is wel heel interessant om mee te maken. Pas dan ga je beseffen hoe zo’n organisatie van bijna 3.000 leden is gestructureerd en moet zijn. Dat je in al die verschillende onderdelen actief bezig moet zijn, wil er iets van de missie door de afdelingen gerealiseerd kunnen worden. De gewestraad verbindt als een noodzakelijke scharnierpen de bladen afdelingen en 'Antwerpen'. Daarnaast was ik nog lid van twee werkgroepen onder president Alex Arts over, ja toen al, de actualisering van de Orde en de hertaling van de Keure. Wel mooi dat die er na tien jaar toch is gekomen.

 

Maar ja, hoe loopt soms het leven? Mijn tweede echtgenote werd terminaal ziek. Ik moest als mantelzorger op herhaling en kon niet anders dan alles van de Prince uit mijn handen laten vallen. Gelukkig was Hinrich Brüggemann zo fideel om het voorzitterschap zonder aarzelen van mij over te nemen.

 

 

Wat doet of deed u naast de Orde van den Prince?

 

Heb je even? Ik ben nogal een actief type en intussen 84 geworden.

 

Aanvankelijk was ik geruime tijd praktiserend architect en realiseerde ik uiteindelijk samen met zo’n vijftig medewerkers een omvangrijk oeuvre in (sociale) woningbouw. Met de komst van de stadsvenieuwing raakte ik meer en meer geïnteresseerd in het organisatieproces van bouwen en wonen en werd ik via het instituut Ratiobouw te Rotterdam ook bouwraadgever. Tegelijkertijd startte ik een tweede studie sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en diverse andere Nederlandse universiteiten. Vakken als sociologie, economie, bestuurskunde, planologie, bedrijfskunde en wijsbegeerte. Ik was wat je noemt een 'shopper avant la lettre'. In Utrecht ben ik uiteindelijk gepromoveerd op een proefschrift over stedelijke ontwikkeling in economisch, sociaal-cultureel en ruimtelijk/bestuurlijk perspectief, met een focus op 'bemiddeling en gemaakte sociale verbindingen' tussen menselijk handelen en sociale structuur.

 

Ondertussen was ik aan de faculteit sociale wetenschappen benoemd tot universitair hoofddocent Stadsstudies in het bijzonder stadsvernieuwing, voor twee dagen in de week. Daarnaast was ik vele jaren directeur/organisatieadviseur van WKW consultants, een bureau dat gespecialiseerd was in zorgvuldige veranderingsstrategieën inzake beleidsontwikkeling en onderzoek op het gebied van stedelijke ontwikkeling. Weer wat later werkte ik aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam als hoogleraar (invaller in deeltijd) bij bedrijfskunde. Later werd dat werk permanent bij wijsbegeerte. Grondslagen van organisatie van bouwen en wonen (Foudations of Community Organisation) was mijn werkterrein.

 

Tussendoor vervulde ik bij diverse buitenlandse universiteiten gasthoogleraarschappen en was ik gedurende drie jaar deeltijd hoogleraar Stadsstudies aan de Universiteit Utrecht. Doceren en omgang met jonge mensen vond ik leuk werk. Ik ben daarnaast (mede) auteur van zeven boeken, van vele onderzoeksplannen, rapporten, en tientallen artikelen en lezingen. Verder was ik vijftien jaar bestuursvoorzitter en deeltijd senior onderzoeksplanner bij de stichting voor onderzoek en ontwikkeling (STAWON) van de beroepsvereniging Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Ik was ook mede-oprichter van twee academische instituten, het opleidingsinstituut Nethur op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting en het Verweij-Jonker Instituut, dat zich richt op sociaal wetenschappelijk onderzoek naar moeilijk benaderbare groepen te Utrecht. Tot slot bekleedde ik tussen de bedrijven door nog diverse bestuurslidmaatschappen bij vier scholen voor voorgezet onderwijs en bij diverse culturele instellingen. Als verwoed (zee)zeiler was ik ook nog ongeveer tien jaar actief als voorzitter van een watersportvereniging. En toch was ik, dankzij mijn thuisfront en loyale medewerkers, niet 'die onbekende man die ’s zondags thuis alleen maar het het vlees sneed'.

 

Wanneer werd u gewestpresident en sinds wanneer bent u dat niet meer?

 

In de zomer van 2016 werd ik benaderd door Hinrich Brüggeman, hetzelfde Princelid dat spontaan het afdelingsvoorzitterschap in Dordrecht van mij had overgenomen. Hij kwam namens de gewestraad Holland vragen of ik gewestpresident wilde worden. Ik vond, eenmaal uit de rouw en inmiddels weer gelukkig met een nieuwe liefde, dat ik dit niet kon weigeren. Mijn huidige vrouw Liesbeth vond het prima en zo is het gegaan. In het najaar van 2013 trad ik aan en nu, in september 2019, draag ik de fakkel over aan Willem Gijsels, de voormalig voorzitter van de afdeling Den Haag.

 

Mijn periode als gewestpresident kenmerkte zich door enkele belangrijke punten die goeddeels in lijn liggen met het beleidsplan van het huidige Dagelijks Bestuur. Het functioneren van de afdelingen vormde voor mij een belangrijk en blijvend aandachtspunt. Het oprichten van de nieuwe afdeling in Delft, in nauwe samenwerking met de afdeling Den Haag, was een vreugdevolle ervaring. Het bevorderen van externe NT&C-projecten werd niet zonder slag of stoot expliciet de bestuursverantwoordelijkheid van de coördinator NT&C. De betrokkenheid bij installaties met bijbehorende inspirerende praatjes en drie gewestdagen te Rotterdam, Kennemerland en Amsterdam, maakte het werk ook heel leuk. Ik was nauw betrokken bij het organiseren van de ALD 2016 rond het thema vrede en recht in Den Haag. Hetzelfde geldt voor de de samenwerking met het gewest Oost-Nederland en de organisatie van de ALD 2018 met als thema Taal voor allemaal (over taalverwerving en laaggeletterdheid) te Ede, wat veel tijd vergde. Hoewel de opkomst mij wat tegenviel, mocht het resultaat er inhoudelijk gesproken zijn. Met dank aan de medeorganisatoren, de werkgroepen en de vrijwilligers. Dank ook aan de taalambassadeurs, die het fenomeen laaggeletterdheid uit eigen ervaring vlees en bloed gaven, Stichting lezen en schrijven en Stichting ABC, met name Wil van Dijk. En vele anderen uit dit werkveld. Niet te vergeten ons eigen DB, dat rond het onderwerp NT&C echt beleid heeft willen maken. Dat vond ik wel het hoogtepunt van die dag. Op dit onderwerp zijn de afdelingen en de leden nu aan zet.

 

En toen? Nog aandachtspunten inzake de vernieuwing?

 

Ik zou de vernieuwers binnen de Orde nog op een paar punten een hart onder de riem willen steken en denk dan aan het volgende.  

 

In het gewest Holland zijn wij actief bezig met het meer eigentijds laten functioneren van de Orde. Wij zijn voorzichtig aan het proberen wat meer ruimte te zoeken in de programmeringen, proberen bewust dingen nog niet in te vullen, met het oog op actuele zaken. En we zijn op zoek naar maatschappelijk relevante NT&C-projecten, die qua tijdsbeslag niet te belastend zijn voor de leden. Maar dit gaat langzaam. Een gevoel van urgentie hiertoe zou de Orde moeten gaan doorstromen en snel moeten leiden tot geslaagde acties. Niet teveel praten, maar gewoon eens een keer iets gerichts doen. Daar gaat het om bij het ontdekken van nieuwe succesvolle NT&C-acties die de Orde weer reputatie geven.

 

In het Presidium heb ik gelukkig gemerkt dat niet alleen wij daarover zo dachten. De goede uitwisseling van ideeën en de aangename vergadersfeer van dit gezelschap zal ik missen. Regelmatig heb ik daar, en daar niet alleen, gehamerd op: 'Inhoud gaat bij nieuwe acties voor op vorm'. Dat wil zeggen, schoenmaker blijf bij uw 'cultuur- en taalleest' en laat ook naar buiten zien wat u dienaangaande vermag! Tien geslaagde initiatieven zeggen meer dan duizend vergaderingen! Je moet durven experimenteren en daar lering uit trekken. En uiteraard is er dan soms wrijving, maar zoals ze in Rotterdam zeggen: zonder wrijving geen glans.

 

Openheid en in het publieke domein aandacht trekken, lijken tegenwoordig noodzakelijk om nieuw respect en dito belangstelling, te genereren, ook van toekomstige leden. Voorbeeldig gedrag van Ordeleden blijft daarbij onontbeerlijk. Maar, er is nog iets. Mijns inziens is het van het grootste belang voor een goede PR dat van tevoren duidelijk is, waarméé de Orde inhoudelijk naar buiten treedt. Ik denk: in lijn met het eigen cultureel kapitaal van de Orde, met het oog op maatschappelijke relevantie en met een voorgecalculeerde kans op succes. Alleen dat genereert publiciteit. Draagvlak voor vernieuwing komt niet als een 'Zegen van Boven', maar moet zorgvuldig vanaf onder worden opgebouwd. De gewesten hebben daarbij een faciliterende rol. En dat is veel werk.

 

Waarop kijkt u met het meeste voldoening terug en waarom?

 

Dat we als Orde een planmatig en effectief werkend DB hebben gekregen onder de inspirerende leiding van President Godelieve Laureys. Ik gun haar nog een tweede termijn, maar dat is iets waar zij zelf over gaat.

 

Wat had achteraf beter gekund of anders gemoeten?

 

Ik ben meer van gedane zaken nemen geen keer en leermomenten moet je zo snel mogelijk verwerken.

 

Wat hebben de leden van uw bestuur, de afdelingsbesturen en/of de leden van uw gewest over u ontdekt de afgelopen jaren?

 

Je zou het hen moeten vragen, maar als ik toch een gokje mag wagen? Dat ik lijd aan bevlogenheid om iedereen mee te laten doen. Maatschappelijke uitsluiting is verschikkelijk voor de betrokkenen en uiteindelijk ook voor de maatschappij.


Hoe diep is het zwarte gat nu en hoe gaat u dat opvullen?

 

Nul centimeter, want we hebben net een nieuw leuk buitenhuis. Daarbij komt dat je aan de Orde niet ontkomt. Ik ben nog drie jaar pro-gewestpresident… Dit laatste is overigens iets wat ik wel graag zou willen veranderen. Er is mijns inziens meer behoefte aan een inwerkperiode van een jaar voor een inkomend gewestpresident, en een overigens ad hoc te benoemen plaatsvervanger, dan aan iemand die als toeziend voogd nog eens drie of zes jaar moet functioneren.

 

Is er nog iets dat u uw gewest of de Orde als geheel wilt meegeven?

 

In mijn krant van 'overmorgen' staat: 'Laaggeletterdheid is goeddeels de wereld uit!' Deze gecompliceerde sociale kwestie is de ongekend grote schande van een beschaafde kennissamenleving in onze landen. Circa drie miljoen laaggeletterden in Vlaanderen en Nederland zijn goeddeels uitgesloten van maatschappelijke deelname. Dit aantal stijgt. Er zou taalbeleid moeten komen, maar dat gaat niet vanzelf. Het is dus dringend noodzakelijk dat de Orde hierbij helpt en netwerkt. Ik weet, dit vraagstuk kent geen gemakkelijke oplossingen. Maar wegkijken past ons helemaal niet. Met hulp en inspanning van de Prince en verwante instellingen zou het aantal laaggeletterden de komende jaren wel eens fors kunnen dalen in plaats van stijgen. Dit is goed voor de laaggeletterden zelf en vooral van nut voor de maatschappij. Taal voor allemaal!


Reacties

  • Door George de Ceuninck van Capelle op 23-09-2019

    Zeer waarde Cees,

    In jouw ambtstermijn is de afdeling Delft van onze orde tot stand gekomen en dat is, gelet de problematiek van teruglopende ledentallen, mede jouw werk. In nauwe en plezierige samenwerking met Jan van Groesen heb je ‘Delft l’tot stand gebracht en (nu eens) een aanzienlijke ledenaanwas meegemaakt.
    Delft is jou zeer erkentelijk. Jij maakt een ieder duidelijk dat ‘leeftijd’ geen belemmering hoeft te zijn een een creatief en maatschappijbewust proces dat het vormen van een Prince afdeling is. Ik weet zeker dat ik uit naam van allen te Delft jou een mooi Pro-presidentschap toewens! Met genegen Princegroet, cordialiter,
    George de Ceuninck
    coordinator NT&C



Terug naar overzicht »