21 april 2017

“Hun hebben gelijk”


De helft van Nederland en heel Vlaanderen verslikte zich in de koffie, toen de recent aangetreden  secretaris-generaal van de Taalunie in een interview in de Volkskrant op 1 maart doodleuk verklaarde geen bedenkingen te hebben tegen het gebruik van 'hun' als onderwerp van een zin en eraan toevoegde dit taalkundig gezien zelfs een verbetering te vinden. Veel lezers raakten geëmotioneerd bij het lezen van zoveel onheil en er ontstond een ware mediastorm. Hans Bennis had duidelijk een gevoelige snaar geraakt.

 

Het is interessant even stil te staan bij de vraag waarom correct taalgebruik zo een gevoelige materie is en waarom al dan niet vermeende inbreuken tegen taalregels en taalnormen zulke heftige reacties losweken. Heeft dit te maken met de traumatische ervaringen die de meesten van ons hebben opgelopen op de schoolbanken toen de moedertaalleraar alle fouten in onze dictees en opstellen met een rode pen onderstreepte? Heeft het te maken met een uitgesproken bezorgdheid om het behoud van de kwaliteit van de taal en zien we daarom algauw elke verandering als een verslechtering of een bedreiging?  Denken we hoe dan ook dat onze taal aan het verloederen is door de invloed van sms-taal, van het Engels, van de stadsdialecten met hun eigen subversief turboprestige, van het gebrekkige Nederlands van sommige allochtone medeburgers die onze taal onvolledig beheersen? Ergeren we ons aan het toenemend gebruik van Vlaamse tussentaal en van  Poldernederlands in de media?

 

Het is duidelijk dat de interne gelaagdheid van taal en het brede palet aan variëteiten dat we vandaag kennen ons voor heel wat uitdagingen stellen. Daarbij komt dat we ons door de sociale druk van een polyfone normcultuur ook steeds meer gedwongen voelen al deze variëteiten te accepteren. Hoe makkelijk was het niet naar de schoolgrammatica, de spellinggids en de groene boekjes van deze wereld te kunnen verwijzen om aan te tonen dat we het bij het rechte eind hadden?

 

Taal is ons belangrijkste communicatiemiddel. In onze woordenschat ligt ons cultureel erfgoed goeddeels opgeslagen. Ons taalgebruik is ook een afspiegeling van onze maatschappelijke omgangsvormen. Taal is onlosmakelijk verbonden met identiteit. Toegegeven, daar mag niet lichtzinnig mee omgesprongen worden. Maar tegelijkertijd vormt juist de blindheid voor het  voortdurende proces van taalverandering als een natuurlijk gegeven het grootste obstakel voor de ontwikkeling van taalrijkdom.

 

Het Nederlands wordt, net zoals andere talen, gekenmerkt door geografische en sociale variatiepatronen. Bovendien zien we ook verschillen in het taalgebruik van  jonge en oudere mensen of van vrouwen en mannen en we spreken al helemaal niet zoals we schrijven. Gelukkig maar. De echte taalcompetentie bestaat er immers in verschillende taalregisters te beheersen voor verschillende situaties. In de dynamiek van taalvariatie ligt de kern van elke taalverandering.    

 

Soms is het goed eens naar de buren te kijken. In Zweden ontstond er in de jaren zestig van de vorige eeuw een hele heisa, omdat de objectsvorm van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud, het Zweedse equivalent voor 'hun' dus, meer en meer gebruikt werd om het onderwerp van de zin aan te duiden. Wat een verschrikking! Ergernis alom over dit domme taalverschijnsel dat zich vanuit Stockholm over het hele taalgebied verbreidde… en vandaag de standaardnorm is. “Hun hebben altijd gelijk, die Zweden.” Dat weten ze ook bij IKEA.


Reacties

Reageren is niet mogelijk op dit bericht.