22 maart 2019

Opleidingen Neerlandistiek in het verdomhoekje


In de afgelopen weken zijn er zowel in Nederland als in Vlaanderen alarmsignalen afgegaan omtrent de verzwakte positie van de universitaire opleidingen Neerlandistiek. De moedertaalopleidingen trekken steeds minder studenten en lijden aan ademnood. De klap op de vuurpijl was de beslissing van de Vrije Universiteit van Amsterdam (VU) om de opleiding Nederlands op te doeken. Het is een bedenkelijke en ernstige ontwikkeling als een land niet in staat is om academisch onderwijs en onderzoek in en over de officiële landstaal op peil te houden. Wat is er toch aan de hand?

 

De malaise is niet nieuw. Er is al een tijdlang sprake van een afnemend aantal studenten (in de laatste tien jaar is het aantal studenten Nederlands in Nederland zowat gehalveerd en in Vlaanderen met een derde gezakt), van een minder gemotiveerde instroom en van een fragmentatie van het opleidingsaanbod bij de afdelingen Neerlandistiek. Alle voorwaarden voor een negatieve neerwaartse spiraal zijn dus aanwezig. Want wie minder studenten kan aantrekken, krijgt straks ook minder overheidsgeld via de universitaire verdeelsleutels. Wie er niet in slaagt jaarlijks een redelijke cohorte van goed opgeleide en tevreden alumni af te leveren, verliest ook de meerwaarde van enthousiaste pleitbezorgers in de maatschappij. Wie met steeds minder docenten meer onderwijs moet verzorgen, verliest bovendien aan slagkracht wat betreft het binnenhalen van externe financiering voor onderzoek. En door het cumulatief effect komt dan het eindvonnis in zicht.

 

De terugloop van de studentenaantallen Nederlands kan door een groot aantal interne en externe factoren worden verklaard. In een academische omgeving waar steeds meer opleidingen in het Engels worden gedoceerd - zelfs in de Letterenfaculteiten – is het belang van het Nederlands niet zo apert. Om het even scherp te stellen: het prestige van het Engels is zo groot dat een studie Nederlands enigszins exotisch wordt.

 

Daarnaast is het zo dat er ook een fragmentatie heeft plaatsgevonden van de opleidingen Nederlands. Vroeger omvatte een studie Nederlands altijd zowel taalkunde als letterkunde. Je kreeg het volle pond, zeker in de eerste jaren. Pas later in je studie kon je keuzes maken. Nu zijn de opleidingen veel meer in modules getrokken. Aan de Nederlandse universiteiten kunnen studenten zelfs een pakket samenstellen waarbij ze alleen maar taalkunde of letterkunde studeren of waarbij ze historische taal- en letterkunde laten vallen. Los van kwalitatieve overwegingen kan je stellen dat dit opleidingen kwetsbaarder maakt. Sommige onderdelen zijn niet populair en worden na een tijdje geschrapt. Het vakgebied wordt vanuit de binnenkant uitgehold en uiteindelijk blijft alleen de schil over.

 

Aan vele faculteiten zijn er ook 'modieuze' studierichtingen bijgekomen, die een concurrentie betekenen voor het vak Nederlands. Denken we aan studies zoals media en communicatie, journalistiek, taal en bedrijf, vertaalkunde, Nederlands als tweede taal, literatuur en samenleving, boekwetenschappen… om er maar enkele te noemen. Het kenmerk van al deze opleidingen is dat ze meer gerelateerd zijn aan de arbeidsmarkt en hierdoor meer studenten aantrekken.

 

Zowel qua onderzoek als qua organisatie zijn er ook dunnere wanden gekomen tussen de brede Neerlandistiek enerzijds en Algemene taalwetenschap en Algemene literatuurwetenschap anderzijds. Ik wil zeker niet de relevantie van deze raakvlakken in vraag stellen, maar het betekent wel opnieuw een verlies van eigen profilering van de Neerlandistiek als een geïntegreerde opleiding die taal- en letterkunde omvat.

 

We zien dat er ook heel wat aan de hand is met de beroepsperspectieven. Vroeger was 'brede inzetbaarheid op de arbeidsmarkt' een waarmerk van de neerlandicus, want naast het lerarenberoep, kon je met een diploma Nederlands zeker een weg vinden in de media, in het uitgeversbedrijf, in de cultuursector en als communicatiedeskundige of woordvoerder in een bedrijf. Nu zijn er nu voor al deze functies gespecialiseerde opleidingen gekomen.

 

Vanouds leidde de studie Nederlands in de eerste plaats naar het beroep van moedertaalleraar. De leerkrachten Nederlands hadden in de scholen doorgaans een zeer gerespecteerde positie, omdat er veel uren Nederlands op het programma stonden en omdat ze kinderen en jongeren vormden in het lezen en schrijven van teksten, in de analyse van de argumentatie van een boodschap, in het leren van nieuwe woorden, in het doorgronden van de grammatica en niet in het minst in het lezen van literaire teksten. Via de literatuur werd een verband gelegd met de cultuurhistorische achtergronden en werden ook denkwijzen en ideologische standpunten belicht.

 

Waarom schrijf ik dit in de verleden tijd? Is dat dan niet meer het geval vandaag? Het beroep van leerkracht, niet in het minst van moedertaalleraar, heeft veel statusverlies geleden en is door de werkomstandigheden ook minder aantrekkelijk geworden. Bovendien is er door verschillende leerplanhervormingen steeds meer klemtoon komen te liggen op de communicatieve vaardigheden. Leerlingen moeten zich leren uitdrukken, moeten een punt kunnen maken en moeten zich ontwikkelen tot mondige burgers. De vorm van de taal is daaraan ondergeschikt gemaakt: je moet je boodschap kwijt, dat is het belangrijkste.

 

Onderwijs in de grammatica is daardoor in de verdrukking gekomen en daarbij komt nog dat het lezen van boeken en het schrijven van boekbesprekingen voor steeds meer leerlingen buiten hun leefwereld staat. Literaire teksten hebben de plaats moeten ruimen voor krantenartikels. Poëzie wordt ingeruild voor de analyse van reclameboodschappen. Door in te spelen op nieuwe leerdoelen, heeft men vaak in de lessen Nederlands het kind met het badwater weggegooid. Dat wordt straks nog erger als er steeds minder leraren Nederlands afstuderen en steeds minder van deze afgestudeerden een opleiding Neerlandistiek op volle breedte hebben gevolgd. De cirkel wordt dan wel zeer vicieus!

 

Het kan interessant zijn een analyse te maken van de factoren die tot de verzwakking van de Neerlandistiek hebben geleid, maar dat is niet genoeg. Dit ontslaat ons niet van de plicht om hierbij stil te staan en zo nodig ook actie te ondernemen. Het kunnen communiceren met verbale taal is een unieke eigenschap van menselijke wezens. Taalverwerving is cruciaal voor de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen. Taal is ook bepalend voor de collectieve ontwikkeling van een maatschappij. Via taal kunnen we immers kennis, inzichten en gevoelens uitwisselen met elkaar. We delen onze leefwereld en onze normen en waarden via onze moedertaal. Het woord taalgemeenschap spreekt boekdelen. Het immateriële culturele erfgoed wordt immers via taal in het collectief geheugen opgeslagen.

 

Taal is bovendien het instrument van de taalkunstenaars, de dichters en de schrijvers. Daarom is het, los van alle nuttigheidsoverwegingen, rendementsdenken en internationaliseringspathos, de morele plicht van alle universiteiten om onderzoek te verrichten over diverse aspecten van de verwerving en het gebruik van de moedertaal, om taalvariatie te bestuderen, om de vinger aan de pols te houden wat betreft de brede waaier van stijlregisters - gaande van rechtstaal tot chatfora - en ook nadrukkelijk om de literatuur als een belangrijke spiegel van de nationale of subnationale identiteit te ontsluiten. Vanzelfsprekend komt hierbij ook de plicht om een gedegen moedertaalopleiding aan te bieden. Er kunnen afspraken worden gemaakt over profilering en taakverdeling, maar het vak mag nooit verdwijnen.

 

In Nederland is er recent in opdracht van de Minister van Onderwijs een 'Raad voor de Neerlandistiek' ingesteld om de staat van het academisch onderwijs in het Nederlands te onderzoeken. Aan Vlaamse kant is er door de KANTL (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde) een 'Platform Neerlandistiek' opgericht.

 

In de jaren ’90 was er in Nederland veel te doen om de studies in de 'Kleine letteren'. Daarmee werden de studies van de niet-schooltalen bedoeld. Daartoe hoorden enerzijds kleinere talen, zoals het Fins, het Deens, het Nieuwgrieks en het Hongaars en anderzijds een aantal grote, zogenaamde exotische talen, zoals het Chinees, het Japans, het Koreaans, Afrikaanse talen en het Turks. In feite sloeg de benaming 'Kleine letteren' vooral op de studentenaantallen. Er werden verschillende commissies opgericht om de toestand te onderzoeken en maatregelen voor te stellen om de leefbaarheid van deze studies te vrijwaren.

 

Zelf was ik lid van de Commissie Vonhoff. Onze werkzaamheden mondden uit in een fel opgemerkt rapport met de intrigerende titel 'Men weegt kaneel bij ’t lood'. De teneur was duidelijk: je moet letterlijk twee maten en twee gewichten hanteren om 'Kleine letteren' te laten overleven in een door kwantitatieve parameters overheerst financieringsmodel. Net zoals er andere normen en maatregelen gelden voor bedreigde diersoorten dan voor de bio-industrie.

 

Misschien moet er binnenkort een rapport verschijnen met de titel 'Lood om oud ijzer'. Dat zou de onverschilligheid van universiteitsbestuurders en politici ten aanzien van de staat van de Neerlandistiek pas gevat weergeven.

 

Godelieve Laureys

President


Reacties

  • Door vic nachtergaele op 23-03-2019

    Knappe ontleding van een onheilspellende ontwikkeling.
    Nederland is weer eens het verkeerde gidsland.
    De opleidingen hebben blijkbaar al alles geprobeerd om de studie Nederlands overeind te houden. Maar de malaise treft evenzeer de andere taal- en letterkundige opleidingen:Frans, Italiaans, ... Het gaat dus om een maatschappelijk deficit. Er rest alleen het nutsdenken. Wie zal dit keren?

  • Door Dorothea.van.hoyweghen@skynet.be op 23-03-2019

    Een knappe, intelligente analyse van de situatie!
    De verwijzingen naar het toenemend rendementsdenken en de internationalisering zijn zeer terecht. Misschien moet naast de verzwakking van de inhoud van het vak in het lager en secundair ook met een kritische blijk naar het onderwijs Nederlands (en Frans) in de hogescholen gekeken worden. In het rendementsdenken dat zich nu bijna overal manifesteert, is er blijkbaar (en jammer genoeg) zelfs weinig plaats voor onder meer de conclusies van de toenmalige commissie ‘Kleine letteren’.  We moeten die verwaarlozing van het Nederlands blijven aanklagen, maar wat kunnen we verder concreet doen?!

  • Door Jaak hellings Graafschap Loon op 23-03-2019

    Prachtige Noord & Zuid over Muurgedichten

  • Door Jos Wilmots, afdeling Limburg I op 28-03-2019

    Met de inhoud van dit weloverwogen en veelomvattende stuk van de president zal iedereen het grondig eens zijn. Men zal bovendien de bezorgdheid delen die ze aan het eind uitspreekt.

    Op zich hadden colleges in het Engels geen bedreiging van het academische vak Nederlands hoeven zijn. De hele universiteit verengelsen, zoals dat al in een vroeg stadium in Maastricht gebeurde, is dat wél. Zo’n maatregel kan niet anders dan het prestige van de eigen taal aantasten. En eens het maatschappelijk die kant op gaat, vermindert ook de interesse voor de studie van die taal. Dan dalen de studentenaantallen.

    Een opmerkelijk punt in het stuk is de fragmentatie van het vak. Ik herinner me hoe ik als laatstejaars examen aflegde over zowel historische grammatica als zeventiende eeuwse schrijvers in de zuidelijke Nederlanden. In de kandidaatsjaren was taalzuivering   haast een vorm van dril en uitspraakoefeningen vonden we vanzelfsprekend. Een beginnend leraar had aan de universiteit ook geleerd hoe een opstel na te kijken. Toen schreven de leerlingen die op school nog geregeld.

    Ongetwijfeld is de moderne linguïstiek een eind vooruit op wat wij destijds leerden. Maar dat neemt niet weg dat ze onderhevig is geworden aan de mode. Wat is er tegenwoordig nog over van de transformationeel-generatieve grammatica ? Een keerpunt met verreikende gevolgen was de opkomst van de sociolinguïstiek. De norm kreeg een knauw, want ze bestudeerde het taalgebruik zoals het is. Op zich is ook daar niets tegen, maar het werd moeilijk uit te leggen wat men niet en wél als liever te mijden Zuid-Nederlands vond. Dat was allicht geen goede term, maar zijn vervanging door Belgisch Nederlands heeft niet alles opgelost.

    De president zegt terecht dat een opleiding Nederlands vroeger niet alleen tot prestigieus leraarschap leidde. Je kon er op veel andere terreinen mee aan de slag. Maar toen die veelzijdig opgeleide filoloog vervangen werd door de communicatiedeskundige, verloor de factor correct taalgebruik aan belang. 

    Dat de jonge Vlaming mondig werd en het facet communicatie zijn intrede deed het moedertaalonderwijs, kwam geen dag te vroeg. De soms middelmatige schrijfvaardigheid verhoogde het echter niet. Doordat het grammaticaonderwijs aan belang inboette, ging ook de kennis van de metataal achteruit of zelfs verloren. En is die niet nodig om uit te leggen waarom een slechte zin niet deugt ?   

    Enkele jaren gelden zette gewestcoördinator [toen nog] neerlandistiek Oost- en Zeeuws-Vlaanderen Dorothea Van Hoyweghen een project op ter ondersteuning van een Gentse lerarenopleiding op bachelorniveau. Als inspecteur Nederlands was zij een bevoorrechte getuige van de kwalitatief lage instroom. Aan de Faculteit Bedrijfskundige Wetenschappen van de UHasselt heeft een docent de handen vol met jongelui die uit de middelbare school komen en niet in staat blijken over twee jaar een scriptie te gaan maken.

    Wie vroeger als medewerker bij de radio in de ether of bij de tv op het scherm wou komen, moest eerst een opstel schrijven en dat inspreken. Pas dan werd men tot de verdere selectie toegelaten.
    Nu hoor je in een prachtige meerdelige documentaire, getuigend van fantasie, creativiteit en een haast niet te evenaren talent tot het leggen van contact met wildvreemden, erg slordige Brabants klinkende tussentaal. De zin voor wat ooit AN heette, is er niet meer. Ten onrechte: was er in plaats van de Vlaming naar de mond te praten, aandacht besteed aan een wat neutraler Nederlands, dan was het product makkelijker te verkopen bij onze noorderburen. Ook waar het om taal gaat, gelden commerciële argumenten toch ?   

    Nadat bekend werd dat de Universiteit Amsterdam de studie Nederlands geschrapt had, liet de Poolse docente dr. hab. Agata Kowalska-Szubert een blog in de NRC verschijnen met het aanbod dat Nederlanders aan drie universiteiten van haar land welkom zijn om Nederlands te studeren, in Wroclaw, Poznan en Lublin. Toch bleek er eind augustus vorig jaar tijdens het driejaarlijkse Colloquim Neerlandicum in Leuven ongerustheid in de kringen van de Neerlandistiek extra muros. Zullen de regeringen van al die landen een opleiding willen blijven financieren die in de moederlanden zelf niet meer serieus genomen wordt ?

                                                     

     

     

     

     

  • Door Hein van der Hoeven op 07-04-2019

    Met bewondering heb ik het openingsstuk van de President gelezen. Verdient wijdere verspreiding, niet alleen vanwege de strekking van het betoog, maar vooral vanwege de grondige, met feiten doorspekte analyse over de ontwikkelingen in de laatste 20 jaar, in Nederland en Vlaanderen.