Inhoud van de lezing door prof. dr. Louis Berkvens:
Sinds het midden van de 13e eeuw (Hochstädische schenking 1246) beschikten de Aartsbisschoppen van Keulen over leengoederen in het Land van Valkenburg, langs de Worm en in het Land van Ter Heide. Tot deze leengoederen behoorden belangrijke kastelen zoals Ter Worm, Haeren, Ten Hove, Cortenbach en Hoenshuis in de ruime omgeving van Heerlen.
Op het einde van de vijftiende eeuw werd in Heerlen de Keurkeulse Mankamer ingesteld voor de administratie van de rechten van de Aartsbisschoppen van Keulen over de leengoederen in het Land van Valkenburg, langs de Worm en in het Land van Ter Heide. Deze instelling hield zich onder meer bezig met de berechting van geschillen over bezit en eigendom van deze leengoederen.
Hoewel de Aartsbisschoppen van Keulen de leenheerlijke rechten bezaten, behoorde het landsheerlijke gezag over deze leengoederen toe aan de hertogen van Brabant en van Gulik. Vandaar dat in de geschiedenis van de Keurkeulse Mankamer tussen ±1500 en 1795 regelmatig sprake was van jurisdictiegeschillen, waarbij hogere landsheerlijke rechters ingrepen in procedures, aanhangig voor de Keurkeulse Mankamer. Die ingrepen leidden in de zeventiende en achttiende eeuw regelmatig ook tot diplomatieke geschillen tussen de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, als soeverein over het land van Valkenburg en de Keurvorsten van Keulen.
Hoe verging het de Keurkeulse Mankamer als speelbal tussen de mogendheden?