Lezing neerlandica Annette van Dijk over Eline Vere, afdeling Apeldoorn, 17 mei 2021

Toen ik zestien was, las ik Eline Vere voor het eerst en ik kon er geen kant mee op. Ik wilde Nederlands studeren en las daarom op school braaf alle verplichte boeken, maar achteraf moet ik constateren dat ik van het merendeel ervan toen geen barst begrepen heb. Dat gold ook voor Eline Vere en dat moet ook het geval zijn met de hedendaagse middelbare scholieren.

Eline Vere is de debuutroman van Louis Couperus.  Het werk werd in vier maanden geschreven door de toen 24-jarige auteur. Het verscheen tussen 17/18 juni en 4 december 1888 als feuilleton in de Haagse krant Het Vaderland. Het werd door iedereen gelezen. Op de dag van de laatste aflevering hoorde men in de Haagse tram mensen zelfs tegen elkaar zeggen: "Weet je het al? Eline is dood." In 1889 verscheen Eline Vere als boek en werd een bestseller.

Inhoud

Couperus koos voor de roman een op het oog simpel gegeven: de verwikkelingen rond een aantal gegoede Haagse families. Hij kende dat milieu goed en het kostte hem geen moeite er een levendig beeld van te schetsen. Het ging om een samenleving van 'ons soort mensen': de rijke Haagse elite, waardoor iemand die er niet bij hoort met argwaan wordt bekeken of zelfs genegeerd. Ze ontmoeten elkaar bij soirees of diners,  gaan samen naar de schouwburg, de opera of – op zomerse dagen – in hun rijtuig naar Scheveningen. Vooral de dames vullen voornamelijk op die manier hun overvloedige vrije tijd.

Hoofdpersoon is de mooie, behaagzieke en enigszins raadselachtige Eline Vere. Zij is wees en woont bij haar zus en zwager Betsy en Henk van Raat. Zij lijkt, behalve door het feit dat zij goed kan zingen, in niets te verschillen met andere jonge vrouwen van haar milieu, maar ze is vaak triest en ontevreden en wil dan het liefst aan de Haagse wereld ontsnappen. Deels is dit een door populaire romannetjes geïnspireerd verlangen, maar het heeft ook te maken met het besef dat zij haar eigen leven niet kan sturen en dat alles door het noodlot wordt bepaald. Het ene moment doet Eline daarom lijdzaam wat er van haar wordt verwacht, het andere probeert ze zich te verzetten.

Na aanvankelijk volledig in de ban van een operazanger te zijn, verlooft zij zich met Otto, baron van Erlevoort. Hij is alles wat een vrouw van een man kan verwachten: hij is vermogend, heeft een goede baan met mooie vooruitzichten en wordt alom gerespecteerd. Eline’s ‘overgave’ aan Otto beschrijft Couperus als volgt: het was

… of heur ziel weggleed in een stil, blauw meer, dat roerloos zijne wateren over haar sloot, en waar een eeuwige vrede scheen te heerschen, een Nirwana, waarvan de zaligheid haar geheel nieuw was.

Otto noemt Eline liefkozend: Nily. In beide gevallen lijkt de auteur naar het 'niets' te verwijzen, of het nu in (Oosters) filosofische zin is, of vanuit het burgerlijk Den Haag. Hoogtepunt van hun gelukkig samenzijn is een vakantie op De Horze, het buiten van Otto’s uitgebreide familie op De Veluwe.

Na minder dan een jaar gaat Eline zich echter tegen haar Nirwana verzetten. Ze begint 'de eeuwige vrede' die Otto haar brengt dodelijk saai te vinden en verbreekt, beïnvloed door haar decadente neef Vincent, de verloving. Daarmee begint haar langzame psychische neergang met driftbuien en depressies. Eline breekt na een heftige ruzie ook met haar zusje, maakt een aantal reizen, maar keert toch steeds weer terug naar Den Haag. Ze gebruikt morfine die ze van een arts in Brussel heeft gekregen. Daar verschijnt opnieuw een man in haar leven: de nuchtere Amerikaan Lawrence St. Clare. Hij vraagt haar ten huwelijk en wil haar een weg bieden uit haar depressies. Maar het ontbreekt Eline aan kracht de lethargie te doorbreken. Ze sterft alleen - weg uit haar oude milieu - als ze bijna bij toeval teveel morfine neemt.

Naast de geschiedenis van Eline kent de roman nog een aantal verhaallijnen. Deze spelen zich allemaal af in het milieu waarin Eline leeft, behalve haar vriendschap met de eenvoudige Jeanne, tot wie Eline zich wendt na de ruzie met haar zusje.

Schrijfstijl

Couperus’ schrijfstijl is bijzonder; hij schuwt clichés, gebruikt mooie zinnen en welgekozen beelden, geeft ontroerende sfeertekeningen en sterke dialogen. De handeling voltrekt zich langzaam, maar de spanning in het verhaal verdwijnt niet. De personen worden levensecht getekend en Couperus beschrijft op een meeslepende manier diners en andere bijeenkomsten; ook ruimtes en stemmingen worden prachtig verbeeld. Het boek is een genot om te lezen als je je wilt verdiepen in Den Haag in het fin de siècle en in het denken en doen dat toen in de mode was. De langzame ondergang van de mooie Eline is des te aangrijpender door de beschrijving van andere vrouwen in het verhaal, met wie het juist heel goed gaat. Couperus is een meester in het werken met spiegeleffecten.

Den Haag

Couperus schetst een prachtig beeld van Den Haag en Scheveningen. Vanuit het Couperusmuseum in Den Haag worden regelmatig wandelingen georganiseerd langs huizen waar Couperus zelf woonde en langs plaatsen waar zijn Haagse romans – Eline Vere, De Boeken der kleine Zielen en Van oude menschen de dingen die voorbij gaan – zich afspelen. Het bruggetje in de Sophialaan, waarover Meneer Takma iedere dag moeizaam loopt om de stokoude Otillie Dercks te bezoeken (Van oude menschen…) bestaat echt en is er nog steeds. Realiteit en fictie lopen bij Couperus in de beschrijving van Den Haag door elkaar. En meer zaken. Gounods opera Le Tribut de Zamora (1881) in Eline Vere werd bijvoorbeeld in 1883 werkelijk opgevoerd in Den Haag. Het Kurhaus, waar Eline met Otto, Henk en Betsy naar toe gaat, was nog maar net gebouwd (1885). De schrijvers die Eline leest (Quida, Longfellow) waren in die dagen heel populair, Bucchi (Eline krijgt een door hem beschilderde waaier) was een bekend kunstenaar. Je zou kunnen zeggen dat Eline in haar eigen tijd een modern meisje was. Wat zij mooi vindt en hoe zij zich gedraagt, was in die tijd populair.

Het verhaal gaat niet alleen over een jonge vrouw die aan haar noodlot langzaam te gronde gaat, maar ook over een generatie met eigen tradities, zwakheden en geheimen. Eline representeert de gevaarlijke kanten van het leven van de rijke, aantrekkelijke fin-de-siècle bourgeoisie. Wil je het boek echt begrijpen, dan moet je je niet alleen verdiepen in de naturalistische romans van die tijd, maar ook in omgangsvormen van toen. Uit het begin van de vorige eeuw is een flink aantal etiquetteboeken bewaard gebleven, maar met het in 1939 verschenen Hoe hoort het eigenlijk? van Amy Groskamp ten Have kom je al een heel eind. Veel uit oudere etiquetteboeken vinden we bij haar nog terug.

Eline Vere zou je een provocerend boek kunnen noemen, omdat Eline en Vincent heel wat etiquette en codes schenden die toen golden: Eline maakt ruzie in het openbaar, verbreekt een verloving, misdraagt zich aan een officieel diner, loopt ’s nachts alleen door de stad en gaat om met mensen die niet van haar coterie zijn. Vincent leent (in het openbaar) geld van kennissen. Hij bekritiseert openlijk zijn gastheren. Allemaal dingen die je absoluut niet doet. Couperus laat daarnaast voorbeelden van extreem goede manieren zien: aan het begin van het boek zie je bijvoorbeeld hoe vriendelijk Eline zich – als een spel bijna - tijdens een diner of verjaardag gedraagt. Maar hij toont ook voorzichtig wat zich afspeelt achter die codes. Daarbij gaat het om taboes die zelfs niet in etiquetteboeken genoemd worden. En Couperus noemt ze ook niet; alleen de goede lezer begrijpt wat er gesuggereerd wordt. Voorbeelden daarvan zijn de homoseksualiteit van Vincent en het gebruik van drugs. Met dat laatste bedoel ik niet alleen het morfinegebruik van Eline; je kunt je afvragen of bepaalde uitingen van gedrag bij Vincent ook niet drugsgebruik suggereren.

Na de dood van Eline wijdt de auteur nog enkele pagina’s aan Den Haag zonder Eline; het komt verder met iedereen goed. Na lang en veel stil verdriet, vindt zelfs Otto een geliefde. Heeft Couperus dat einde toegevoegd voor de lezers van Het Vaderland? De Amerikaanse vertaler liet de roman eindigen met de dood van Eline. Toen ik zestien was vond ik het heel fijn dat het toch nog goed kwam met de goede Otto, maar nu begrijp ik die vertaler eigenlijk wel.

Naturalisme

Het laatste deel van de negentiende eeuw stond wat literatuur betreft niet alleen in het teken van de Tachtigers die vooral schoonheid in de kunst zochten, maar ook van het naturalisme. In deze stroming past dit boek. Naturalistische romans worden onder invloed van onder andere theorieën van Freud - over de werking van het onbewuste - gekenmerkt door determinisme (de gedachte dat je leven wordt bepaald door erfelijkheid, opvoeding en milieu), fatalisme (geloof in het noodlot), pessimisme en decadentie. Dat vinden we allemaal terug in Eline Vere zoals in andere beroemde romans van die tijd, zoals Madame Bovary (Flaubert) Anna Karenina (Tolstoj) en bij Nederlandse schrijvers, als Frederik van Eeden (Van de koele meeren des doodsch), Lodewijk van Deyssel (Een liefde) en in verschillende boeken van Marcellus Emants, o.a. Een nagelaten bekentenis.

Elines neef Vincent verwoordt de ideeën van het naturalisme met zijn beschouwingen over noodlot, fatalisme en pessimisme. Zelf is hij in zijn doen en laten het voorbeeld van een dandy, over wie niemand zich illusies maakt. Hij parasiteert op zijn rijke familie en vrienden, kleedt zich met veel zorg, heeft geen werk en als hij geld niet kan lenen verkrijgt hij het op een obscure manier waarover hij verder zwijgt. Elines zusje Betsy neemt hem daarom voor de zekerheid in huis. Je leest hoe hij af en toe wegzakt in een soort visioen, bijvoorbeeld tijdens een avond bij drie Haagse studenten. Couperus koketteert in die beschrijving een beetje met de nieuwe mystiek die in zijn tijd in zwang was, met zijn kennis van de opkomende psychiatrie en – ik zei het al - misschien suggereert hij hier ook iets als drugsgebruik. Je ziet dergelijke verschijnselen later ook bij Eline.

[Vincent] En er rees in hem een vreemde verwondering op, een verwondering, dat een mens steeds zichzelve, steeds zijn eigen individu was, zonder zich ooit te kunnen verwisselen in de persoonlijkheid van een ander. Dikwijls, zonder de minste aanleiding, doemde die verwondering bij hem op, te midden van de vrolijkheid der anderen en vulde zij hem met een grote verveling bij de gedachte aan het onherroepelijke noodlot, dat hij steeds Vincent Vere was en wezen zou, dat hij nimmer herboren kon worden in een geheel ander schepsel, dat ademde onder geheel andere omstandigheden in een geheel anderen kring. Hij zou graag verschillende gemoedslevens hebben doorleefd, in verschillende eeuwen hebben bestaan, en in telkens wisselende metamorfozen zijn geluk hebben willen zoeken. En dat verlangen scheen hem tegelijkertijd zowel zeer kinderachtig, om de bespottelijke onmogelijkheid, als zeer verheven, om de grootse onbereikbaarheid, die het omvatte, en hij meende, dat niemand dan hij zulk een verlangen koesterde en gevoelde zich zeer hoog boven andere mensen geplaatst... In die mijmering van hem was het, of de drie anderen zeer ver van hem waren, als van hem gescheiden door den nevel van rook... Een gevoel van lichtheid doorzweefde eensklaps zijn hersenen; het werd of hij elk voorwerp met heller kleuren zag, hun gelach en gepraat harder hoorde klinken in zijn oor als op een plaat van metaal, den geur van de tabak vermengd met een aroom van gestorten wijn in meer scherpte rook, terwijl de aderen in zijn slapen en zijn polsen klopten, alsof zij barsten zouden...

Ontvangst van het boek

Hoewel Eline Vere met veel gejuich werd ontvangen door de lezers van Het Vaderland, was lang niet iedereen enthousiast over het boek.

(…) een troep luiaards, kokette nesten, halfbeschaafde dames, zoutelooze geldverknoeiende jongens en in de hoofdpersoon een ziekelijk, karakterloos, harteloos schepsel, dat bij vergissing zelfmoord pleegt, worden voorgesteld als de wereld, als menschen, terwijl er niets menschelijks in de hoogere beteekenis van het woord aan hen is. (dominee W. van Nes, 1897)

Ook Cécile van Beek en Donk, tijdgenote van Couperus, had het boek met afgrijzen gelezen. Ze vond dat Couperus in zijn subtiele woordkunst een twijfelachtige moraal verpakte. Zijn romans zouden gevaarlijk zijn, omdat ze schoonheid gaven aan ondeugd, zodat de lezers gingen sympathiseren met wufte personen als ‘de Madame Bovary’s en de Eline Vere’s der geheele wereld, die in haar zinnelijk romantisch egoïsme te gronde gaan’.

Couperus zelf realiseerde zich in 1912 dat Eline Vere bij de mode van een voorbije tijd hoorde.

De moderne ziel is niet meer nerveus. Nerveus was de ziel, de modeziel, onzer jonge dagen. Toen was het woord des dichters trillend van neurosisme; de lijn en kleur des toen moderne schilders, het silhouet der toen moderne vrouw… het was alle doorzenuwd van loomheid, van elegante matheid, van levensmoeheid… De vrouw… zij was misschien tóen iets van mijn eigen Eline Vere. Mijn Eline Vere, nu, is ouderwets. De ultramoderne is tháns niet meer loom, gebroken en levensmoe elegant en zij leest niet meer Bourget, als zij het deed twintig jaar geleden. Zij analyseert weinig en zij huivert niet meer bij een houtvuur. Zij wil het leven gezond genieten. Zij slaapt met open ramen, loopt half gedecolleteerd over straat, ook bij noordewind, doet aan sport in een praktische, witte blouse en rookt, niet als vroeger uit langoureuze ‘pose’ maar, praktisch-weg, om een ‘Genussmittel’ meer te hebben. Haart korte, nauwe rok verhindert niet haar veerkrachtige stap, een stap, die Eline Vere noóit had. En de man naast haar is niet meer het jonge-mens, dat analyseerde als de bevallige lome van vroeger; het is de man, die mét háar, de thans moderne, aan sport doet en vooral flirt, zo vér hij maar kan, en in gewichtigere conversatie hebben zij het meer over paardekrachten en kilometers dan over nuances van zielestemmingen. (Terug in München, 1912)

De Leidse docente Liesje Schreuders vertelde in een lezing over Couperus hoe tijdens een college haar Amerikaanse studentes kritiek uitten op de persoon Eline. Men vond haar onsympathiek en egoïstisch. Het is een reactie uit de nieuwe wereld, deels in het verlengde van die van onder andere Van Nes en Van Beek en Donk. Maar Couperus schetst in Eline Vere bewust twee werelden: de nieuwe (Amerikaanse) wereld in de figuur van de nuchtere ‘gezonde’ St. Clare tegenover die van het decadente, verziekte Westen, verpersoonlijkt door Eline en haar coterie. In de Boeken der kleine Zielen vind je een soortgelijke tegenstelling tussen Max Brauws die lang in Amerika woonde en de Haagse familie Van Lowe.

Lodewijk van Deyssel (1864-1952), gevreesde criticus van De Nieuwe Gids, schreef bij het verschijnen ervan gunstig over het boek. Hij was enthousiast over de stijl en ook over de compositie. Hij zou Van Deyssel niet zijn als hij niet hier en daar iets te muggenziften had, maar hij prijst de manier waarop de begaafde Eline zich ontwikkelt tot een trieste vrouw, die onbegrepen en alleen, op geen enkele manier meer tot normaal denken en handelen in staat is. Het meest enthousiast is hij over de scene waarin Eline voor het eerst ruzie maakt met Otto. Het is het begin van de ondergang van Eline.

Het verval van Eline

Otto komt iedere avond dineren bij Eline en de Van Raats. Maar overdag heeft zij quasi diepzinnige gesprekken met Vincent over noodlot en voorbeschikking. Daarover lezen we:

Zij had behagen in zulk een gesprek; meestal werd zij het met hem eens. En telkens weer geproefde zij voor hem de sympathie die zij vroeger reeds gekoesterd had, telkens weer deed hij haar aan heur vader denken, in zijn gezegden, in zijn gebaren, in zijn blik. Zij zag hem interessanter dan hij was, en haar, van natuur romanesk, gemoed vond op één ogenblik in de kalmte harer liefde voor Otto niet meer die voldoening. Als een bliksemschicht flitste deze gedachte door haar brein, slechts gedurende een ondeelbaar ogenblik, en zij schrikte er voor als voor een spook. Maar het spook verdween en zij lachte weer zacht… Wat kon zij soms toch zonderlinge, nerveuze fantasieën hebben.

Eline gaat dan nadenken over Otto.

Haar kalm geluk, dat onverstoorbaar had geschenen, glipte haar al meer en meer als een vogel, die zij vergeefs zocht vast te houden, uit de vingeren en een nerveuze onrust begon uit haar ziel op te borrelen, terwijl zij de moed miste zich bij Otto uit te storten. Want de gedachte aan Vincent schoof als een nevel tussen haar en Otto, een nevel die dichter en dichter werd, als iets wat hen kon scheiden. Zij rilde wanneer zij dit gevoelde, en na een halve dag met Vincent en in haar onrust te hebben geleefd, smachtte zij naar haar Otto, in wier kalmte zij hoopte te zullen bedaren…

Eline wil zich niet door de spookgestalten die na gesprekken met Vincent in haar opdoemen laten meeslepen, maar ze kan ze niet tegenhouden.

Otto’s eenvoudige woorden, waarachter zij zo kort tevoren schatten van liefde had zien schuilen, ergerden haar nu ook…barstte hij dan nooit eens uit in een vlaag van passie, in een hartstochtelijke betuiging over…over wat ook maar! Bleef hij dan altijd zo, kalm, kalm, eeuwig gelijkmoedig; gevoelde hij dan nooit iets, dat in zijn hart worstelde met iets anders, iets dat in hem ziedend bruiste en zich in een stortvloed van woorden moest uiten?

Als Betsy tijdens een maaltijd kritiek op (de afwezige) Vincent uit, valt Eline driftig tegen haar uit. Otto probeert haar bij te sturen, maar dan richt Eline haar woede op hem en provoceert Otto in de hoop een driftbui bij hem uit te lokken. Als zij hem bijna zover heeft, weet hij zich op het laatste moment toch te beheersen. Dan slaan bij Eline de stoppen door. In de prachtig opbouwde scène, zien we welk een meester Couperus was in het creëren van spanning, met een schitterende wending aan het einde. Het is deze scène, die Van Deyssel als het hoogte punt van het boek beschouwde.

Betsy: - Ach toe, Eline, laten we niet kibbelen over Vincent. De hele jongen kan me niets schelen. Je maakt er een melodrama van. Stel je toch niet zo aan.

– Ja, stel je niet zo aan! Daarmee word je altijd doodgeslagen als je het minste gevoel toont. …Jij, jij hebt geen hart, jij…

- Eline! Sprak Otto zacht. Gerard, de knecht, bracht de vleeschschaal binnen. Er heerste een pijnlijke stilte.

– Je vergeet de jus, Gerard, zeide Betsy kort. Gerard ging.

– Jij… jij zou een mens kunnen vertrappen, als hij je maar een voetbreed in de weg lag, als hij je maar zóveel hinderde in je plat egoïsme! Jij denkt om niets dan om jezelve, en je begrijpt niet, dat niet iedereen zo laag is als jij en…

- Eline! sprak Otto nogmaals, terwijl Gerard voor de tweede maal binnen trad, met een sauskom.

– Ach wat! Eline! Eline!

Omdat Gerard binnenkomt, gaat Eline over in het Frans, waarbij ze woedend betoogt dat Betsy onredelijk en gemeen tegen die arme Vincent is. Maar dan…

– Nily-lief, sprak Otto. Ik draag Vincent geen kwaad hart toe, hoewel ik geen sympathie voor hem voel, maar ik zal toch ook blij zijn als hij weg is.

– Zo…jij ook al…!snauwde zij hem toe.

Mag ik uitspreken? Vervolgde hij, haar ijskoude hand in de zijne omknellend. Ik zal het tenminste zijn, als zijn tegenwoordigheid en zijn ziekte in staat zijn je zo op te winden en uit jezelve te brengen, als op het ogenblik. Je weet niet meer wat je zegt Nily, tenminste niet op wat een toon je spreekt.

Zijn kalme woorden maakten haar razend.

En jij…jij…jij met je eeuwige kalmte, je eeuwige laconieke kalmte! barstte zij bijna gillend uit, terwijl zij van tafel opstond en haar servet neersmeet. Ik word er dol onder… onder die kalmte! O, God, ik word er dol onder! Betsy verplettert me onder haar egoïsme, en jij onder je kalmte, onder je kalmte, onder je kalmte! Ik, ik…ik kan het niet meer uithouden…ik stik er onder!

- Eline! riep Otto. Hij rees op en hij omklemde haar polsen, en zag haar vlak in de ogen. Zij verwachtte iets vreeslijks; zij verwachtte, dat hij haar op de grond zou gooien, dat hij haar zou slaan… Maar hij schudde slechts langzaam, terwijl hij haar vasthield, zijn hoofd, en zijn stem klonk diepbedroefd, toen hij eenvoudig zeide:

Eline!...Foei

O God! O God! Ik word…ik word krankzinnig! Schreeuwde zij in een vlaag van snikken, en ze rukte zich los uit zijn greep, en stortte zich de kamer uit, terwijl zij in haar vaart enige glazen van tafel sleepte, die rinkelend in scherven vielen…

Psychiatrie

Psychiater Frans de Jonghe schreef een aantal jaar geleden Eline Vere bij de psychiater. Hij beschrijft Eline als patiënt en niet als een figuur uit een (tijdgebonden) roman. Zij lijdt, constateert hij, aan een persoonlijkheidsstoornis, een ontwikkelingsstoornis en depressie. De Jonghe laat zien hoe vroeg dat al in haar ontwikkeling aanwezig is, hoe het al sluimert in haar familie en welke ernstige vormen het bij haar zelf aanneemt. Haar ziekte zal haar tenslotte haar leven kosten. Verstoord gedrag als dat van Eline komt ook in onze huidige maatschappij voor, maar is, in tegenstelling tot in Eline’s tijd, vaak behandelbaar.

Het boek is lange tijd taboe geweest voor schoolgaande jeugd, omdat het fatalisme en de noodlotsgedachte erin jonge mensen alle idealen zou kunnen ontnemen. Toch is het veel gelezen; er zijn meer dan 30 drukken van verschenen en veel vertalingen. In De Gids verscheen, naar aanleiding van een roman van Marcellus Emants uit diezelfde tijd een polemiek over de vraag of je een ziektegeval tot een roman mag bewerken. Mogelijk verklaarde psychiater-literator Frederik van Eeden daarom met nadruk bij de tweede druk van zijn roman Van de koele meeren des doodsch (1900) dat het géén patiëntencasus betrof.

Oek de Jong schreef zo’n 100 jaar na Eline Vere de roman Hokwerda’s kind. In feite is dat een naturalistische roman die zich afspeelt in onze tijd. Het boek is opgebouwd volgens hetzelfde concept als Eline Vere (de hoofdfiguur heet zelfs Lynn) en laat zien dat in een andere cultuur dezelfde dingen kunnen gebeuren.

Film

In de film die Harry Kümel in 1991 van Eline Vere maakte, wordt de naturalistische interpretatie van de roman vrijwel verworpen omdat focus op het determinisme erin versimpeling van het verhaal zou betekenen. Eline is een levenslustig, sensueel meisje, dat door haar omgeving, de hypocriete gemeenschap in Den Haag, te gronde gericht wordt, omdat zij zich weigert te conformeren.

De regisseur maakt bewust gebruik van de eigenheid van het medium film. Je ziet geen verfilmd leesboek, maar een film naar het boek, met prachtige beelden waarvan Couperus genoten zou hebben. De inrichting van de huizen, de gedekte tafels en de kleding van iedereen – alles is even mooi. Bovendien: wat in het boek niet gezegd mag worden, laat Kümel zien. Hij laat ons kijken naar mensen en zaken, die Eline ook waarneemt, maar niet allemaal doorziet. De kijker heeft daar geen last van. Het (verfilmde) gedrag van Vincent bijvoorbeeld en dat van het Haagse publiek in de schouwburg begrijpt hij helemaal. Kümel paste wel enkele conversaties aan, door net iets verder te gaan dan in het boek. Daarnaast voegt hij kleine vondsten toe: Elines onuitgesproken verbazing bij elektrisch licht, de eerste auto’s, een platenspeler, de telefoon…. in het boek wordt er nauwelijks over gesproken, maar in de film worden ze gepresenteerd als een opmerkelijke nieuwigheid, tekenend voor die tijd.

Wat betekent Eline voor ons

Aan het begin van de roman is Eline een wat excentriek meisje, dat muzikaal en geliefd, zich op haar eigen manier voegt onder vrienden en familie. Ze is behaagziek, af en toe spotlustig, indolent, materieel verwend. Zij kan haar milieu ontvluchten in dromen en fantasieën, en door gesprekken met haar neef Vincent, maar ze past niet in de wereld van Vincent en tenslotte ook niet meer in die van de Haagse mensen uit haar milieu. Zij blijft zoekend, maar krijgt nergens echt greep op, hoewel zich heel wat kansen voordoen. Aan het einde is ze, zou je kunnen zeggen, bijna zielloos geworden is. Als zij alleen in haar kamer sterft, op de grens van waanzin en eenzaamheid, laat de auteur ons afscheid van haar nemen door zich in kleine stappen steeds meer van haar te distantiëren en langzaam het licht te laten doven. Dat is knap gedaan; je kijkt in de roman zoveel mogelijk mee met Eline, maar als zij sterft verwijdert de verteller zichzelf en ons langzaam van het gebeurde en bekijkt zijn dode voor het laatst in het uitdovend licht van een lantaarn. Kümel volgt hem daarin en laat zijn film daarmee eindigen.

Zij schrikte hevig, ontzet over het doordringende, snerpende geluid harer gebroken stem, en zij wierp heur beddelaken af en ging stil, bevend zitten. Zou men haar gehoord hebben? Zij zag even door de open balkondeur op straat. Neen, er liepen slechts enkele wandelaars in het toenemende duister en niemand zag op. Maar in huis? Enfin, zij kon er nu niets aan doen; ze zou nu weer verstandig worden. Zij snikte, maar zij lachte tevens, zij lachte zichzelven uit. Zo zij zich zo opwond, zou ze nooit slapen. Brusk wierp zij zich op het ordeloze bed, en sloot de ogen. Maar de slaap kwam niet. – ‘O God! Kreunde ze. O God, o God!, Laat me slapen, laat me slapen, ik smeek u, laat me slapen.’ En ze weende bitter, onophoudelijk. Toen schoot haar een gedachte door het brein. Als ze nog enkele druppelen meer dronk dan de dokter uit Brussel haar had voorgeschreven? Zou dat kwaad kunnen? Denkelijk niet, daar zij van de dosis, die zij placht te nemen, thans niets geen invloed scheen te ondervinden. Hoeveel druppels zou zij, zonder gevaar, er nog kunnen bijnemen? Even zoveel als zij genomen had? Neen, dat was natuurlijk te veel. Wie weet wat er dan zou gebeuren. Maar bijvoorbeeld de helft? Dus nog…drie droppels? Neen, neen, zij durfde het niet: de dokter had haar zo ernstig op het hart gedrukt voorzichtig te zijn. Toch was het verleidelijk….En zij stond op. Zij nam het flesje om de drie druppels te tellen. Een…twee…drie, vier, vijf… De laatste twee vielen er in vóór zij het flesje had kunnen oprichten. Vijf…zou dat te veel zijn? Zij weifelde een poze. Met die vijf druppels zou zij toch zeker slapen. Zij weifelde nog steeds. Maar opeens nam zij een besluit, toegelokt door het vooruitzicht te zullen rusten. En zij dronk.

Zij legde zich neer op de grond, dicht bij de open balkondeur. Het angstzweet brak haar uit, en zij voelde zich zeer dof worden, maar zo vreemd dof, zo anders dan gewoonlijk. – ‘O mijn God!’ dacht ze ‘Mijn God! Mijn God! Zou het…. Te veel zijn geweest?’ Neen. Neen, dat zou te verschrikkelijk zijn! De dood was zo zwart, zo leeg, zo onzegbaar. Maar toch, àls het zo was? En eensklaps versmolt haar vrees in onmetelijke rust. Nu, als het zo was, dan was het goed… En zij begon te lachen, met onhoorbare, zenuwachtige lachjes, terwijl de dofheid op haar neerdrukte, als met zware reuzenvuisten.

(Eline realiseert zich dat zij in een medaillon nog steeds een portret van Otto met zich draagt. Zij rukt het portret uit het medaillon en kust het herhaaldelijk. Tenslotte, omdat ze niet de kracht heeft het te verscheuren, steekt ze het in haar mond en kauwt het kapot.)

Zij weende nog, niet meer snikkend, niet meer bitter, maar als een kind, met zacht kinderlijke geluidjes, zacht steunend, teder kermend, lieflijk pruilend. Een geween, waarin soms nog iets als een lachje doorklonk, een lachje van waanzin. Toen werd zij stil, en vlijde zij zich met het hoofd in de armen, steeds op de vloer, bij de open balkondeur. Zij verroerde zich niet, radeloos van angst voor wat haar omringde, voor wat er komen zou. Het was, of er een zee in haar lichaam bruiste, een donkere zee, die over haar gedachte heen golfde en waarin ze verdronk. En steeds poogde zij die zee van zich af te schuiven, maar de druk was te zwaar en zij viel, geheel verloomd, geheel verdoofd door een stormachtig gesuis in haar oren, in haar hersenen neer. – ‘God! God! O, God!’ kreunde zij met een, steeds zwakkere, schorre klank, vol van een wanhoop, die zich niet meer uiten kon. Toen vloeide het bewustzijn, als druppel na druppel, uit haar weg en sliep zij de dood in.

De lantaarn werd uitgedraaid en het grote vertrek was nu als een donker graf, een mausoleum vol smart, waarin, schemerachtig wit, een lijk lag. Toen drong de kilte van de nacht binnen. En langzamerhand verrees de parelgrijze vaalheid van de dageraad.

Tenslotte

Is Eline Vere alleen maar een aardig tijdsbeeld van een bepaalde groep mensen uit de samenleving, een Nederlandse literaire roman van hoog niveau, een psychiatrische casus, een te hoog gewaardeerd verhaal of gewoon een vervelend boek dat je nu eenmaal gelezen moet hebben omdat het bij de canon van de Nederlandse letterkunde hoort? Misschien maakt dat niet uit.

Voor mij is Eline Vere een knap maar zeer tijdgebonden werk, met een boodschap van alle tijden. Het is echter moeilijk te lezen als je je niet verdiept in de tijd en cultuur waarin het geschreven is.

Dr. Annette Oud-van Dijk