Vrank en Vrij

Dit is een herziene versie van de inleiding bij een lezing die ik vorig jaar gaf over de vervlaamsing van het openbaar leven in Vlaanderen. Ik beschreef erin de langzame en moeizame tocht om het Nederlands ingang te doen vinden als officiële taal in bestuur, gerecht, leger, onderwijs. Het is pas einde jaren ’20 van de vorige eeuw dat een kordate beweging werd ingezet, dankzij onder meer de nooit aflatende inspanningen van een Frans Van Cauwelaert. Bedenk dat de colleges aan de Gentse universiteit pas vanaf het academiejaar 1930-1931  volledig in het Nederlands gegeven werden. Dat de wet op het gebruik der talen in rechtszaken pas in juni 1935 werd gestemd, dat de wet op de taalpariteit in het leger pas in 1938 werd gestemd, te laat om nog voor de oorlog in de praktijk te worden omgezet.

 

 

Dit is geen wetenschappelijk-historisch betoog. Het steunt op mijn percepties en ervaringen als opgroeiende knaap, tiener, student in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. En op wat ik nu rondom me zie, hoor en lees. In de radio, op de televisie, in de kranten.

 

In ben in 1958 naar de stadsschool in Antwerpen beginnen te gaan. In die tijd organiseerde de Stad Antwerpen in enkele van haar scholen zogenaamde “transmutatieklassen”. Dat waren klassen waar Franstalige kinderen de eerste twee jaar les kregen in het Frans, de volgende twee jaar de helft van de vakken in het Nederlands kregen, en dan in de laatste twee jaar alle lessen in het Nederlands volgde . Het systeem is pas in 1964 (of ergens rond die tijd) afgeschaft. Ik ben in 1970 aan de universiteit begonnen, het jaar van de eerste staatshervorming, die de cultuurgemeenschappen in het leven riep. En die, alzo Gaston Eyskens, het einde betekende van “la Belgique de Papa”.

 

Eigenlijk keken we voor ons culturele leven toen toch veel naar het Noorden, naar Nederland. Daar hadden ze alles. Goede televisie (Van Kooten en De Bie, Neerlands Hoop, de Barend Servet show,…), goede stand-up comedians, enfin, ik bedoel “cabaretiers”: Toon Hermans, Seth Gaaikema, Wim Sonnevelt, Paul Van Vliet. Half Vlaanderen keek geregeld naar de Nederlandse televisie.

En ze hadden de beruchte vrije zenders: Radio Veronica, Radio Atlantis, Radio Mi Amigo. En ze hadden Boudewijn De Groot, Liesbeth Lizt, Ramses Shaffy. En Polderrock. En de Paradiso in Amsterdam.

 

En wij? Wij hadden de BRT en Bobbejaan Schoepen. En Will Tura.

En in Kortrijk richtte begin jaren 50 een Vlaamse advocaat een vereniging op ter ontwikkeling en verdediging van de Nederlandse taal en cultuur. En als voorbeeld en boegbeeld koos hij een Nederlandse prins, die nota bene het Nederlands niet machtig was.

Overdrijf ik? Ja, misschien wel een beetje, maar toch. Zo voelde ik het aan. En ik was in goed gezelschap, denk ik zo.

 

Geert van Istendael schreef toen: “De flaminganten zouden liefst van al een hek van 4m hoog bouwen rond Vlaanderen. En niemand meer binnenlaten. En van Wallonië zouden ze een natuurreservaat maken.” Hij doelde op dat wat kouwelijke, wat krampachtige flamingantisme, dat van “laten we ondereen blijven, lekker knus”. Misschien wel kenmerkend voor onze aard, wat kneuterig, wat verkrampt, gericht op onze Heimat. Niet zo de Nederlanders. Die keken naar de wijde wereld. Al vierhonderd jaar lang.

Godfried Bomans maakte midden de jaren 60 een TV-reeks met als titel “Een Hollander ontdekt Vlaanderen”. Interviews met captains of industry, kunstenaars, politici. Van Theo Lefèvre, die toen eerste minister was, zei hij dat hij de eerste Vlaming was die hij ontmoette, “die niet naar gebakken spek en net omgewoelde aarde ruikt”. Niet echt aardig, maar het zegt wel wat over hoe de Nederlanders de Vlamingen (toen?) zagen.

Ik herinner me een anekdote, van ergens einde 1975. Ik was sinds september advocaat in Antwerpen, en moest voor mijn patroon een zaak gaan behandelen voor de rechtbank. Ik sta met een groepje confraters te wachten, als de deur van de zaal openvliegt en komt binnen gelopen een confrater van een eind in de tachtig, groot, wit golvend haar, een stem als een klok, Mr. R. v.d.V. Hij begint in het Frans “Monsieur le Président, ayant prété serment en français avant le 1er juillet 1921, je suis en vertu de la loi du 15 juin 1935 autorisé à m’adresser à votre tribunal et à plaider en français”. Veertig jaar na de stemming over die wet was er nog een advocaat die zich kon beroepen op de overgangsregeling voor Nederlands onkundige advocaten!

Geloof het of niet, maar bij de verkiezing van de stafhouder aan de Antwerpse balie was tot dan een “règle d’alternance” van kracht geweest. De stafhouder (die door zijn confraters voor een termijn van twee jaar wordt verkozen als hun “primus inter pares”) zou afwisselend katholiek of vrijzinnig zijn, en Vlaams- of Franstalig. In 1975 was een Franstalige vrijzinnige (die uiteraard vlekkeloos Nederlands sprak) aan de beurt geweest. Het zou de laatste keer zijn dat de regel werd toegepast. 

 

 

 

Maar zie ons zelf nu, vandaag. Vijftig jaar later. Wat een weg hebben we afgelegd.

Het Vlaamse culturele leven spettert langs alle kanten. Literatuur, film, televisie, muziek, ballet: Vlaanderen is overal. We hebben filmmakers en acteurs in Hollywood, Vlaamse televisiereeksen halen prijzen in de VS, onze schrijvers en dichters genieten internationale faam. We exporteren onze stand-up comedians, we hebben rock bands van wereldniveau (Deus, Triggerfinger, Hooverphonic, …), we hebben een bruisend literair leven, schilders van wereldformaat (Tuymans, Borremans, Rinus Van De Velde, …).

Vlaanderen stapt vandaag complexloos en zelfzeker mee in de vaart der volkeren, het lijkt wel of het zwaartepunt van de Nederlandse cultuur 100km zuidwaarts is verschoven. Nederland kijkt nu naar de Vlaamse televisie. Wim Helsen, Philippe Geubels trekken in Nederland volle zalen. Met de literatuur ligt het een beetje anders, maar dat is altijd zo geweest, en zal wel zo blijven, als je een artikel van 25 oktober 2010 in Knack Magazine mag geloven (zie www.shorturl.at/szBNO).

 

En hoe komt dat?

De wetgeving rond de vervlaamsing van het openbaar leven heeft ongetwijfeld bijgedragen. Sinds de jaren 30 van de vorige eeuw zijn er enkele generaties Vlamingen opgegroeid in een Vlaams Vlaanderen, die op school, bij de overheid, in het leger of voor een rechtbank Nederlands konden en mochten spreken, zelfs moesten spreken, zonder daarop te worden aangekeken. Maar we hebben hierboven gezien dat het al bij al toch een tweetal generaties heeft geduurd voor die vervlaamsing effectief tot in alle uithoeken van onze maatschappij was doorgedrongen.

Nu geloof ik niet dat dat alleen die “Vlaamse explosie” verklaart. Het is er wel een noodzakelijke voorwaarde voor geweest, maar niet de motor.

Ik vraag me af of de oprichting van de cultuurgemeenschappen in 1970 (de eerste staatshervorming) de beweging niet pas echt in gang heeft gezet. Misschien hebben Vlaamse nationalisten dit als een eerste verovering geclaimd, maar in de grond denk ik dat het minder met nationalisme te maken heeft gehad dan met macht. En geld.

Want daar is het politici uiteindelijk om te doen: geld. Zonder geld kunnen ze hun projecten niet realiseren. Als je Vlaamse projecten hebt, en je hangt af van wat we vandaag de federale overheid noemen, dan hang je ook af van de prioriteiten van die federale overheid, van hoeveel sympathie ze heeft voor je project, hoeveel geld ze beschikbaar heeft, maar hang je ook af van andere (bijvoorbeeld Waalse) projecten die concurreren met de uwe. En dan heb ik het nog niet over andere, “minder zichtbare” mechanismen die kunnen meespelen.

Hevel de verantwoordelijkheid voor radio, televisie en cultuur, en in de volgende stap onderwijs, over naar een andere (Vlaamse) overheid, geef die overheid haar eigen werkmiddelen, en je wordt als politicus de baas over de geldstromen, de subsidies, de steunmaatregelen.

Het zou interessant kunnen zijn om op wetenschappelijke basis na te kijken hoe die eerste staatshervormingen de katalysator zijn geweest van de vlucht die het Vlaamse cultuurleven heeft gekend de afgelopen decennia. Ik denk wel dat ze het klimaat hebben kunnen scheppen waar van overheidswege meer aandacht  kon gegeven worden aan de ontwikkeling van het Vlaamse cultuurleven, aan de kwaliteit van het Vlaamse cultureel aanbod, aan zijn aantrekkelijkheid, zowel voor de deelnemers als voor het publiek. Dankzij het herleggen van de geldstromen heeft Vlaanderen een cultuurmarkt kunnen scheppen, die voor artiesten als producenten heel aantrekkelijk is gebleken.